Afdeling wijst verzoek om voorlopige voorziening student af

Op 10 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan bij een verzoek om een voorlopige voorziening van een student. De Afdeling wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van student af, omdat er geen samenhang is met de bodemprocedure.

Voorlopige voorziening

De student ging tegen een besluit van een CBE in beroep bij de Afdeling. Het voeren van zo’n procedure kost echter tijd, terwijl die vertraging wel een negatieve impact kan hebben op je studie(voortgang). Denk bijvoorbeeld aan het starten van een procedure tegen een negatief bindend studieadvies (hierna: NBSA), terwijl je als gevolg van het NBSA bent uitgeschreven voor de opleiding. De kans is hierdoor groot dat je studievertraging oploopt, als je uiteindelijk de procedure tegen het NBSA zou winnen. Het is mogelijk om gedurende de procedure een verzoek in te dienen om toegelaten te worden tot het onderwijs. Zo’n verzoek heet dan een ‘verzoek om een voorlopige voorziening’.

Verzoek van student

De student is bij de Afdeling in beroep gegaan tegen (het oordeel van het CBE over) twee besluiten van het college van bestuur van de onderwijsinstelling. Volgens het eerste besluit moet de student voor haar bachelor Geschiedenis het instellingscollegegeld ter hoogte van € 5.016,67 betalen voor het studiejaar 2023/24 (bij de inschrijving per 1 februari 2024). In het tweede besluit wees het college van bestuur het verzoek van de student om per 1 februari 2024 als extraneus voor de bachelor te worden ingeschreven, af. De student in kwestie heeft vervolgens bij de Afdeling een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Zij verzoekt de Afdeling om per 1 september te worden ingeschreven voor de bachelor Geschiedenis  als student tegen het wettelijk collegegeld, dan wel per 1 februari 2025 als extraneus tegen het examengeld tarief, zodat zij in dit studiejaar niet het instellingscollegegeld van zou hoeven te betalen.

De Afdeling

De Afdeling concludeert dat het verzoek van de student om een voorlopige voorziening ziet op het treffen van een voorziening in studiejaar 2024/25, terwijl de voorliggende procedure ziet op een besluit over de inschrijving voor studiejaar 2023/24. De Afdeling overweegt daarbij dat de verzochte voorlopige voorziening altijd betrekking moet hebben op de inhoud van het besluit dat bij de hoofdzaak wordt behandeld (dit heet het materiële connexiteitsvereiste). Nu het geschil in de hoofdzaak gaat over een besluit over studiejaar 2023/24, maar het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over studiejaar 2024/25 is er niet aan dit vereiste voldaan. Dat de student aanvoert dat dezelfde argumenten bij het besluit over studiejaar 2023/24, gelden voor studiejaar 2024/25 maakt volgens de Afdeling niet dat er wel aan het materiële connexiteitsvereiste zou zijn voldaan. De Afdeling wijst het verzoek van de student daarom ook af.

Toelichting Jurion

Alhoewel het niet verplicht is om een advocaat of jurist in te schakelen voor een procedure tegen een besluit van een onderwijsinstelling, laat deze uitspraak volgens Jurion zien dat het zonder juridische bijstand voeren van een procedure bij de Afdeling ingewikkeld kan zijn. De toepasselijke wet- en regelgeving is namelijk niet makkelijk te doorgronden.

 

Ben jij student en heb jij een geschil met de onderwijsinstelling? Neem dan contact met ons op via info@jurion.nl of het contactformulier. Voor meer informatie over de dienstverlening van Jurion, klik hier.

 

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *